Van jezelf laten horen! – de niet zo vanzelfsprekende vrijheid in Nederland

Een groot thema als ‘vrijheid’ heeft verschillende lagen en perspectieven, dus je kunt er op verschillende manieren naar kijken. De geschiedenis van de wereldoorlogen laat ons zien hoe mensen leefden zonder vrijheid. Deze vorm van (on)vrijheid krijgt veel aandacht op 4 en 5 mei. Wij leven in een land waarin de vrijheid voor iedereen beschermd wordt. Toch is ook in deze tijd in ons deel van de wereld vrijheid niet vanzelfsprekend. Zo botsen de mensenrechten ‘vrijheid van meningsuiting’ en ‘bescherming tegen discriminatie’ vaak met elkaar in debatten en op sociale media. PVV-leider Geert Wilders is in 2020 schuldig bevonden aan groepsbelediging naar aanleiding van zijn ‘meer of minder Marokkanen’-uitspraak op een partijcongres in 2014. Terwijl Wilders zich beriep op zijn vrijheid van meningsuiting, zag het gerechtshof het als onnodig kwetsen van een groep. Hoewel hij schuldig werd bevonden heeft hij geen straf gekregen. Het gerechtshof zag een (gevangenis)straf als overmatig leed voor Wilders. Dit laat zien hoe gecompliceerd zaken liggen als het gaat om ‘vrijheid’. De vrijheid van de één kan voor de ander juist vrijheidsbeperking geven. Waar ligt de grens? En hoe moet de Trias Politica (wetgevende macht, uitvoerende macht en rechtsprekende macht) omgaan met vrijheid in een pluriforme samenleving?

Nederland heeft een lange geschiedenis als het gaat om het opkomen voor gewetensvrijheid, ofwel de vrijheid om zelf te mogen denken wat men wil. Deze vorm van vrijheid is voor het eerst vastgelegd tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), die woedde tussen het katholieke Spanje en een aantal protestantse Nederlandse gewesten. In 1579 sloten deze Nederlandse gewesten een verdrag af, de Unie van Utrecht. In dit verdrag stonden voorwaarden voor samenwerking om gezamenlijk de Spanjaarden te kunnen verslaan. Aangezien de verschillende gewesten verschillende varianten van het protestantse christendom aanhingen, werd in het verdrag ook opgenomen dat iedereen gewetensvrijheid had; de vrijheid om te geloven wat men wilde geloven, zonder hierom vervolgd te kunnen worden. De vrijheid van geweten is het begin van het vrijheidsdenken in de Lage Landen. Het duurde nog enkele eeuwen voordat een verdere uitbreiding van vrijheid voor alle groepen in Nederland zou gaan gelden.

De Tachtigjarige Oorlog bezorgde de Lage Landen onafhankelijkheid en daarmee de mogelijkheid tot zelfbestuur. In het dagelijks bestuur bleek al snel dat ‘vrijheid’ op verschillende manieren werd uitgelegd. Vrijheid was prima zolang het bij het geweten bleef. Problematischer was het als uitingen van die vrijheid in het openbaar plaatsvonden. Voor minderheidsgroepen was het niet toegestaan om in het publieke domein, op straat dus, te laten zien wie ze waren en wat ze geloofden. Zo mochten katholieken twee eeuwen lang geen kerken bouwen in het protestantse Nederland. Ook het houden van katholieke processies (religieuze optochten) was verboden. Om dit soort discriminatie tegen te gaan werd ruim twee eeuwen na de Unie van Utrecht, in 1796, de scheiding van kerk en staat uitgeroepen.

Eind achttiende eeuw kregen katholieken het recht om eigen kerken te bouwen, maar kerkklokken luiden en processies op straat waren nog steeds verboden. De uitspraak ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ lijkt uit die tijd te stammen. Uiterlijk vertoon werd niet gewaardeerd. De protestantse Nederlanders, die in de meerderheid waren, zagen het nut niet van al die poeha. Zij bestempelden katholieken als achterlijk en bijgelovig, ook al zijn beide groepen christelijk.

Halverwege de negentiende eeuw was het bijna overal in Nederland toegestaan om op zondag de kerkklokken te luiden als aankondiging van de mis. Toch was er nog steeds weerstand. De grootste groep in de samenleving beleefde het klokgelui als een religieuze belediging van henzelf, als geluidsvervuiling en simpelweg als onsympathiek. Het geluid dat veel mensen tegenwoordig als ‘onderdeel van de Nederlandse cultuur’ ervaren werd dus in het verre verleden moeilijk geaccepteerd. Datzelfde lijkt nu te gebeuren bij de azan.

Nederland is een seculiere staat. Dat is een staat waarin religies geen inhoudelijke invloed hebben op de regelgeving van het land en waarin de leiders van het land zich niet inhoudelijk mogen bemoeien met religies. In het kort wordt dit ‘scheiding tussen kerk en staat’ genoemd, maar het ligt iets gecompliceerder dan dat. Een volledige scheiding is niet mogelijk, omdat religieuze organisaties (kerk) zich aan de wet (staat) moeten houden. En andersom moet de staat soms uitspraken doen over religieuze praktijken als deze te maken hebben met het publieke domein. Alles heeft te maken met de term ‘vrijheid’ en waar de grenzen van die vrijheid liggen.

De basis van de vrijheid in Nederland staat in Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet (PDC, a):

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Met andere woorden: de vrijheid die de ene persoon heeft, geldt óók voor de andere persoon. Hier mag geen uitzondering op worden gemaakt. Als katholieke kerken op zondag hun klokken mogen luiden als aankondiging van de mis, dan mogen andere religieuze groepen ook geluid maken om de dienst aan te kondigen. Wanneer dit verboden wordt voor de een en niet voor de ander, is er sprake van discriminatie. Naast Artikel 1, gaat Artikel 6 dieper in op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (PDC, b):

1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Artikel 6 benadrukt de vrijheid voor gelovigen, mits men binnen de wet blijft handelen, maar legt ook een beperking op. In het tweede deel is toegevoegd dat de staat bepaalde zaken die zich in het publieke domein afspelen kan verbieden. Een verbod kan alleen als het bijvoorbeeld de gezondheid van mensen op straat kan aantasten. Als een volledige scheiding tussen kerk en staat niet mogelijk is, wat is dan het nut van die scheiding?

De scheiding tussen kerk en staat is bedoeld om alle groepen in Nederland te beschermen tegen de seculiere overheid, in hun recht om zich te uiten in het publieke domein. Het is de rol van de seculiere overheid om te controleren of groepen, zoals religieuze groepen, binnen de grondwet handelen en gelijk behandeld worden binnen de samenleving. Dit heet constitutioneel secularisme. Hier gaat het niet om gevoel maar juist om de wettelijke rechten en plichten.

In de praktijk leggen mensen het ‘seculier zijn’ van Nederland vaak zo uit dat dús religies hier niet thuishoren, tenminste niet op straat. Religie hoort achter de voordeur en men moet vooral anderen er niet mee opzadelen. Deze denkvorm over secularisme heet cultureel secularisme. Een groot verschil met constitutioneel secularisme is dat cultureel secularisme een mening geeft over hoe een seculiere cultuur eruit hoort te zien.

In Nederland is de manier van denken hierover mede gevormd door politicus Pim Fortuyn, die in zijn interviews progressieve waarden als tegenpool neerzette van religies. Met progressieve waarden wordt onder meer het Verlichtingsdenken bedoeld, waarbij de rede, wetenschap, moderniteit en vooruitgang belangrijk zijn. Een aantal progressieve waarden zijn bijvoorbeeld: gendergelijkheid, vrijheid en gelijke verdeling van welvaart. Pim Fortuyn zette daartegenover ‘de terugkeer van religie’, waardoor religies ouderwets en achterhaald leken. In Nederland ging het imago van álle religies ineens lijken op het imago van de katholieken in de negentiende eeuw.

De in toenemende mate seculiere Nederlandse bevolking heeft het idee gekregen dat religie achterhaald is. Maar internationale onderzoeken laten zien dat de wereld grotendeels religieus is. De verwachting is zelfs dat in 2050 ruim 85% van de wereldbevolking zich religieus zal noemen. Het vertekende beeld in Nederland ontstaat doordat cultureel seculiere ideeën het goed doen op sociale media, in debatten en in de krant. Daardoor horen Nederlandse burgers verreweg het meeste over deze vorm van secularisme. Die is dus gestoeld op een mening en niet op de grondwettelijke situatie in Nederland.