Lesmodule Gebouwen Theoretische uitleg voor docenten Jezus heeft het pand verlaten. Wat nu? Aan het begin van mijn straat staat een katholieke kerk, een paar honderd meter verderop een iets kleinere protestantse kerk. De toren van de katholieke kerk is het hoogste punt in de omgeving. Vanuit de verte zie ik de klokkentoren boven de bomen uitsteken. Het zien van de toren brengt een glimlach op mijn gezicht en vult mijn hart met het gevoel van thuis-zijn. Daar… bij die toren… daar staat mijn huis… daar is mijn thuis. Ik ben dol op die kerk en zijn toren. Daarom is het eigenlijk vreemd dat ik nog nooit ín de kerk ben geweest. Op zondag hoor ik de klokken luiden voor de mis, maar ik heb geen idee hoeveel mensen naar de kerk gaan of welke van de twee kerken de grootste gemeente heeft. Als ik heel eerlijk ben weet ik niet eens of beide kerken nog gebruikt worden als kerk. Wanneer een kerk een andere bestemming krijgt verandert er iets aan het narratief van het gebouw, maar wat gebeurt er met de heiligheid? Doordat een kerkgebouw prominent aanwezig is in het straatbeeld heeft niet alleen de geloofsgemeenschap maar ook de buurt waar de kerk staat een mening over wat er met zo’n gebouw moet gebeuren als het wordt verlaten. Deze verschillende meningen kunnen leiden tot flinke botsingen binnen een wijk (Beekers, 2017, pp. 185-186). Ik zou het vreselijk vinden als de kerk aan het begin van mijn straat afgebroken zou worden, maar het zou kunnen dat de geloofsgemeenschap deze optie prefereert boven verkoop. Daan Beekers vraagt zich in zijn artikel Sacred Residue (2016, p. 40) af wat er gebeurt met gebouwen en heilige voorwerpen die worden achtergelaten. Wat gebeurt er wanneer beelden van Jezus, zoals dat vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw letterlijk gebeurde, met zijn koffers bij het grof huisvuil komen te staan? De ontzuiling in de jaren zestig van de twintigste eeuw zette de ontkerkelijking van Nederland in gang (Koster, sd). Het onderzoek God in Nederland (Bernts & Berghuijs, 2016, p. 25) concludeert dat tussen 2006 en 2015 het aantal kerkelijke bezoekers is gedaald met 40%. In 2015 geeft 18% van de ondervraagden aan ‘soms’ of ‘regelmatig’ een dienst te bezoeken. Bijna 1400 van de ongeveer 6900 kerkgebouwen in Nederland zijn niet langer in gebruik als kerk (van der Breggen & de Fijter, 2019; de Fijter, 2021; Cuperus, 2019). In het artikel Te koop: kerk voor een prikkie (Witlox, 2021) staat dat kerkbezoeken naar verwachting verder zullen dalen, waardoor rond 2030 één op de drie kerken niet meer in functie zal zijn. Wat gebeurt er met de karakteristieke en soms monumentale kerkgebouwen die leeg komen te staan? Sommige kerkgebouwen worden verkocht en omgebouwd tot winkel of woonhuis (Trompert, 2018; Beijen, 2019). Dit is een emotioneel proces voor de voormalige kerkgangers, die verdrietig zijn over het verlies van hun gemeenschap en gebedshuis (Cuperus, 2019, p. 13). Hierdoor accepteren zij niet zomaar alle types geïnteresseerden voor het gebouw. Zo had de Gereformeerde Kerk in het Friese Oudebiltzijl een internationale spirituele groep die geïnteresseerd was in het gebouw, maar de verkopende partij kon het niet verdragen dat een ándere religieuze groep het gebouw zou betreden (Trompert, 2018). Met name voor de rooms-katholieke gemeenschappen is de verkoop van kerkgebouwen problematisch, aangezien het gebouw én een deel van de inboedel onderdeel zijn van het heilige. Het kerkgebouw is voor de ingebruikneming gewijd, en na het verlaten ontwijd. Maar na ontwijding blijkt het lastig om echt van dit heilige karakter af te komen. Dat karakter is als het ware aan de beelden en het kerkgebouw vast komen te zitten. De Katholieke Kerk schrijft voor dat het kerkgebouw en de inboedel moeten worden teruggebracht naar ‘profaan gebruik’. Het bisdom (een kerkprovincie met een bisschop aan het hoofd) ziet daarop toe. Het onherkenbaar maken als kerkgebouw kan bij rooms-katholieke kerkgebouwen gepaard gaan met preventief iconoclasme, ofwel het vernietigen van gewijde voorwerpen of beelden om eventuele toekomstige heiligschennis te voorkomen (Meyer, 2019b, p. 109; Cuperus, 2019, pp. 40-41). Zodra een katholieke kerk niet meer in gebruik is voor de liturgie wordt het gebouw gezien als ‘verlaten’. Na een decreet van de bisschop is de kerk officieel ontheiligd (Beekers, 2016, p. 40). Dit proces klinkt gemakkelijker dan het is. In de bijdrage De waarde van verlaten kerken (2017) en het artikel Sacred Residue (2016, p. 41) bespreekt Daan Beekers het herbestemmingsproces van de voormalige rooms-katholieke Chassékerk in Amsterdam-West, die een nieuwe bestemming kreeg als dansstudio en hotel. Buurtbewoners waren blij met het behoud van de kerk als bijzonder gebouw in de buurt, maar voormalige kerkgangers hadden in plaats van een dansstudio liever gezien dat de kerk gesloopt was. In het koopcontract van de nieuwe eigenaar stond vastgelegd dat hij het gebouw moest ‘ontkerken’. Hiermee was hij verplicht om zoveel mogelijk van de aanwezige christelijke symboliek te verwijderen, zoals de glas-in-lood ramen en de kruisen aan de muren. De kruisen op de doopvont paste hij onherkenbaar aan. Maar een mozaïek opzij van de plek waar het altaar stond is maandenlang een discussiepunt geweest. De nieuwe eigenaar vond het mozaïek te mooi en kwetsbaar om te verwijderen. Hij vond het bovendien een inspiratiebron voor de kinderen die kwamen dansen. De medewerkers van de studio zagen het als dat beetje ‘extra’ waardoor de nieuwe bezoekers konden zien dat het gebouw ooit een kerk was geweest. Toch wilde het bisdom dat het mozaïek verwijderd of bedekt zou worden, als onderdeel van de afgesproken ‘ontkerking’ (Beekers, 2017, pp. 178-186). Niet alleen voor het gebouw maar ook voor de inboedel bestaan regels en voorschriften waaraan voldaan moet worden voordat een gebouw helemaal ‘ontkerkt’ is. Het Vaticaan heeft een indeling gemaakt van ‘heiligheid van objecten’ (Cuperus, 2019, p. 38): Het Allerheiligst Sacrament;Gewijde objecten, zoals relikwieën en heilige oliën;Objecten die van belang zijn voor het verloop van de liturgie, zoals kelken of de altaarsteen;Niet-gewijde kerkelijke objecten/attributen die wel bijzondere aandacht verdienen bij verwijdering, zoals registers en palmtakken. Objecten die behoren tot categorie 1, 2 en 3 mogen alleen overgedragen worden aan andere kerken, of in zeer uitzonderlijke gevallen aan musea. Wanneer ze niet overgedragen kunnen worden aan andere kerken, speciale opslagruimtes of musea, dan stelt het Vaticaan dat deze objecten vernietigd moeten worden (pp. 38-39). Pas als bovenstaande categorieën op de juiste manier zijn verwijderd uit een gebouw én als de bisschop een decreet heeft geschreven waardoor de kerk is onttrokken aan de eredienstEredienst Een eredienst verwijst naar een ceremoniële of rituele bijeenkomst die wordt gehouden binnen religieuze gemeenschappen. Tijdens een eredienst komen aanhangers van een bepaalde religie bij elkaar om te aanbidden, te bidden, lezingen te horen, liederen te zingen en andere religieuze handelingen uit te voeren. Deze diensten zijn bedoeld om spirituele verbondenheid te bevorderen, geloofsgemeenschappen te versterken en een gevoel van gemeenschap onder gelovigen te bevorderen., is de ‘ontkerking’ voltooid en het gebouw klaar voor nieuw eigenaarschap. Het gebouw ondergaat vanaf dat moment van binnen een transformatie, maar blijft van buiten een baken in de omgeving. Bij objecten ontstaat een complexere situatie. Objecten ontlenen hun identiteit aan de interactie die zij hebben met mensen (zie ook leerlingentekst Rosa’s rozenkrans). Door kerkelijke objecten te scheiden van hun oorspronkelijke eigenaren verandert hun verhaal en daarmee de identiteit van het object (p. 5). Het object houdt aan deze interacties een ‘spoor van heiligheid’ over, oftewel een sacraal residu (Beekers, 2016, p. 39). Door de ontkerkelijking in Nederland ziet Birgit Meyer in haar bijdrage Christendom als erfgoed (2019b) met name deze laatste groep objecten terug als ‘heilig afval’ (Stengs, 2014) op de vuilnishoop van de secularisering (Meyer, 2019b, p. 108). Beelden van Maria en Jezus zijn terug te vinden op rommelmarken of speciale verzamelplekken, zoals de Relimarkt in Zuid-Limburg. De populariteit van heilige objecten onder particulieren laat volgens Birgit Meyer zien dat “Nederlanders zich weliswaar massaal hebben afgekeerd van het christendom als geleefde religie, maar haar materiële resten hervinden en waarderen als geseculariseerd cultureel erfgoed” (pp. 112-113). Deze transformatie van christelijke objecten en gebouwen naar erfgoed impliceert, zo stelt Meyer, “hun her-sacralisering als symbolen voor een Nederlandse culturele identiteit die berust op het christelijke verleden” (p. 114). Dit is een proces dat voor spanning zorgt tussen verschillende gebruikersgroepen van deze objecten en gebouwen met elk hun eigen zienswijze. “Je kunt het ook zo zeggen: voor veel mensen die opkomen voor het behoud van kerkgebouwen is de christelijke cultuur een buitenkant geworden: een historisch symbool, een argument over nationale identiteit. Het geleefde geloof, de binnenkant, staat daar niet alleen los van, het moet er soms zelfs voor wijken” (nadruk in origineel; Beekers, 2017, p. 186).