Lesmodule Gebouwen Theoretische uitleg voor leerlingen Wanneer Jezus op straat wordt gezet In Nederland staan veel kerkgebouwen. Sommige klein en haast onherkenbaar, andere torenen boven alles uit. Kerkgebouwen fungeren vaak als herkenningspunt in de wijk. Veel mensen vinden de gebouwen mooi, maar steeds minder mensen gebruiken de kerkgebouwen waar ze voor gebouwd zijn: als plaats voor een christelijke eredienstEredienst Een eredienst verwijst naar een ceremoniële of rituele bijeenkomst die wordt gehouden binnen religieuze gemeenschappen. Tijdens een eredienst komen aanhangers van een bepaalde religie bij elkaar om te aanbidden, te bidden, lezingen te horen, liederen te zingen en andere religieuze handelingen uit te voeren. Deze diensten zijn bedoeld om spirituele verbondenheid te bevorderen, geloofsgemeenschappen te versterken en een gevoel van gemeenschap onder gelovigen te bevorderen.. Nederland telt bijna 6900 kerkgebouwen, waarvan er 1400 niet meer in gebruik zijn als kerk. Een trend die zich nog doorzet. Wat gebeurt er met de karakteristieke en vaak monumentale kerkgebouwen die leeg komen te staan? Leeggekomen kerkgebouwen worden in Nederland op allerlei nieuwe manieren gebruikt. Zo kun je sporten in de Heilige Rozenkranskerk in Treebeek, is de Vestekerk in Haarlem een bierbrouwerij geworden en haal je de dagelijkse boodschappen in de Bernadettekerk in Helmond. Dat klinkt allemaal mooi, maar toch is het niet eenvoudig om een kerkgebouw ‘zomaar’ te verkopen. Het gebouw is belangrijk voor de geloofsgemeenschap die er gebruik van maakt of heeft gemaakt. De verkoop is dus een emotioneel proces voor de voormalige kerkgangers: zij zijn verdrietig omdat ze hun gemeenschap en gebedshuis verliezen. Het gebouw is heilig en daarom kan en mag het niet zomaar gebruikt worden voor iets anders. Rooms-katholieke kerkgebouwen moeten bijvoorbeeld vanwege hun gewijde status eerst ontwijd (ontheiligd) worden, voordat ze van functie mogen veranderen. Het gebouw zelf is niet meer heilig zodra het niet meer gebruikt wordt voor de liturgie (= alles wat te maken heeft met de eredienst) en dus niet meer dienstdoet als ‘huis van God’. Maar hoe zit het met de spullen die erin stonden? De Rooms-Katholieke Kerk schrijft voor dat een voormalig kerkgebouw van binnen niet meer herkenbaar mag zijn als kerk. Het gebouw moet dus naast ontheiligd ook ‘ontkerkt’ worden: de glas-in-lood ramen moeten worden vervangen, mozaïeken bedekt en vastzittende kruisen aangepast. Alle losse voorwerpen zoals beelden, wierookhouders, kaarsenstandaards, altaren en andere kleinere spullen moeten sowieso het pand verlaten, maar waar mogen die dan naartoe? Wie denkt dat een mooi altaar ergens als bar in een achtertuin zal opduiken, of een doopvont als alternatieve koffietafel, die heeft het mis. De meeste objecten uit kerken komen niet terecht op de seculiere markt (de wereld buiten de controle van de kerkelijke instituties om), maar ze blijven circuleren in de religieuze sferen, zoals kerken. Dit geldt vooral voor materialen uit de rooms-katholieke kerken. Het Vaticaan heeft een indeling gemaakt van ‘heiligheid van objecten’: Het Allerheiligst Sacrament (dat wat gebruikt wordt tijdens de Eucharistieviering);Gewijde objecten, zoals relikwieën en heilige oliën;Liturgische objecten of sacramentszaken die zelf niet gewijd zijn, maar wel van groot belang zijn voor het verloop van de liturgie, denk aan: kelken of altaarsteen;Niet-gewijde kerkelijke objecten/attributen die wel bijzondere aandacht verdienen bij verwijdering, denk aan: registers en palmtakken. Objecten die behoren in categorie 1, 2 en 3 mogen alleen overgedragen worden aan andere kerken of in zeer uitzonderlijke gevallen aan musea. Wanneer ze niet overgedragen kunnen worden aan andere kerken, speciale opslagruimtes of musea, dan dicteert het Vaticaan dat deze objecten vernietigd moeten worden. Sommige geloofsgroepen willen niet dat materialen uit categorie 1, 2 of 3 tóch verkeerd gebruikt gaan worden, en kiezen er soms zelf voor om ze te vernietigen. Een soort zelfgekozen beeldenstorm. Toch zie je wel dat dergelijke voorwerpen op rommelmarkten en online verkocht worden. Er zijn objecten uit kerken die je kan kopen, denk bijvoorbeeld aan beelden en rozenkransen. Deze objecten worden door de Rooms-Katholieke Kerk niet als heilig gezien, maar verkrijgen hun heiligheid of identiteit door de interactie die zij hebben met mensen. Het zijn mensen die een speciale band opbouwen met deze voorwerpen, waardoor ze bijzonder worden. Het object houdt aan deze interacties een ‘spoor van heiligheid’ over. Doordat dit soort objecten van eigenaar kunnen wisselen, wisselt ook de identiteit van het object (lees hieronder Rosa’s rozenkrans). Op deze manier komen heilige voorwerpen toch op de seculiere markt terecht. Met seculiere markt wordt de niet-heilige markt of wereld bedoeld, dus de wereld buiten de controle van de kerkelijke instituties om. Voormalige kerkelijke voorwerpen zijn populair bij Nederlanders, terwijl het bezoek aan zondagse erediensten steeds verder afneemt. De ooit heilige objecten krijgen een nieuwe status als symbool voor het Nederlandse culturele erfgoed dat verwijst naar het christelijke verleden. Nederlanders gebruiken de voormalig heilige voorwerpen graag op een andere manier, omdat ze wel inzien dat deze voorwerpen belangrijk zijn voor Nederland, de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Mensen vinden het mooi. Kunstenaars gebruiken dit religieuze afval om nieuwe kunst mee te maken. Via deze nieuwe kunst of in restaurants en kapperszaken vindt Jezus een nieuw thuis in de seculiere wereld. Rosa’s rozenkrans Op haar 12e verjaardag krijgt Rosa van haar oma een rozenkrans. Om haar te helpen in moeilijke tijden, zegt oma. De rozenkrans is gemaakt met roze en zwarte kralen en aan het einde hangt een klein houten kruisbeeld. Rosa ziet meteen de bijzondere waarde van dit prachtige cadeau en koestert het. Van haar oma leert Rosa bidden met de rozenkrans. Iedere zondag is dat hun moment samen met God. Wanneer Rosa haar rozenkrans door haar vingers om haar pols legt voelt ze zich veilig en verbonden met God. De rozenkrans wordt nóg specialer, wanneer haar oma komt te overlijden als Rosa 19 jaar oud is. Het bidden met de krans helpt haar op de momenten dat ze haar oma mist. Rosa heeft haar rozenkrans altijd bij zich, zodat ze zich altijd verbonden voelt met God én haar oma. Een aantal jaar later trouwt Rosa en krijgt ze vier kinderen. Door de drukte van het gezin heeft Rosa minder tijd voor haar rozenkrans. Omdat ze bang is dat hij stuk gaat in de chaos van alledag ligt de krans in een speciaal doosje in de slaapkamer. Ze pakt hem vaak ’s avonds, als de kinderen op bed liggen en de rust in huis is wedergekeerd. Ze denkt dan eerst aan haar oma en daarna bidt ze en denkt ze aan God. Haar kinderen weten niet eens dat ze dit doet. Op 94-jarige leeftijd overlijdt Rosa. Haar kinderen en kleinkinderen moeten het huis leeghalen. Eén van haar kleinkinderen vindt de rozenkrans in het doosje in de slaapkamer en vraagt wat het is. De dochter van Rosa moet diep nadenken. Ze herkent de krans uit een verre jeugdherinnering. Niemand van de nabestaanden wil de krans hebben, ze hebben er niets mee en ze weten niet hoe speciaal de krans was voor Rosa. Ze willen de krans niet zomaar wegdoen, het heeft tenslotte iets met geloof te maken, dus geven ze het aan de plaatselijke katholieke kerk. Rosa’s zoon wist nog dat hun moeder, toen ze nog goed ter been was, iedere zondag naar die kerk ging. Rosa’s rozenkrans krijgt een speciale plek in een vitrinekast bij de ingang van de kerk. In deze kast hangen bijzondere voorwerpen van kerkgangers. De krans wordt niet meer gebruikt, alleen bekeken. Veel bezoekers zien hoe mooi de krans gemaakt is. Sommigen vragen of ze het mogen kopen. Dit gebeurt niet, de krans blijft in de vitrinekast hangen, ongebruikt, kijkend naar de mensen. Tien jaar later moet de kerk de deuren sluiten. Te weinig mensen komen naar de dienst en het bisdom kan het onderhoud van de kerk niet meer betalen. Rosa’s rozenkrans wordt samen met andere kleine niet-heilige-objecten in een verhuisdoos gedaan en opgehaald door de eigenaar van een antiekwinkel. In de antiekwinkel wordt Rosa’s rozenkrans opgehangen tussen alle andere rozenkransen. Kransen in verschillende vormen, soorten en maten. Op een dag komt een ouder echtpaar naar de markt voor een groot Mariabeeld. Ze hebben altijd al een levensgroot Mariabeeld in de hal willen hebben. Bij de kassa ziet de vrouw de rozenkransen hangen. Met haar vingers loopt ze door de kralen van alle kransen en dan vallen de mooie roze kralen van Rosa’s krans haar op. Ze haalt de krans uit de wirwar van kransen en bekijkt hem goed. Ze weet niet helemaal waarom en hoe, maar de oude vrouw voelt hoe speciaal deze krans is geweest. Sommige kralen zijn valer dan andere en het houten crucifix heeft wat butsen. De vrouw vindt het een prachtig cadeautje voor haar kleindochter Emma. Emma houdt erg van roze en zwart. Ze is dan wel niet katholiek, maar dat maakt voor haar niet uit. Op haar verjaardag opent Emma het cadeautje. Ze vindt het een hele mooie ketting en doet hem gelijk om haar nek. Ze omhelst haar opa en oma om te bedanken voor het mooie cadeau. Emma draagt haar ketting bijna iedere dag. Haar oma heeft uitgelegd dat het eigenlijk een rozenkrans is en waar deze voor gebruikt werden, maar Emma snapte dat niet helemaal. Ze is niet zo van God en zij wil het als ketting dragen. Wanneer Emma bij haar opa en oma is, hebben ze het vaak over de krans en welk leven de krans hiervoor heeft gehad. Emma fantaseert dan dat haar ketting van een koningin is geweest of van de Paus zelf! De conclusie is altijd hetzelfde. Emma houdt dan liefdevol het kruisbeeld in haar gesloten vuist en zegt dat haar ketting misschien wel een vorig leven heeft gehad, maar nooit zo speciaal zou kunnen zijn als nu. Want zij heeft hem van haar opa en oma gehad en zal de ketting haar hele leven koesteren.